maandag 22 juni 2015

Oeps!



Een moment hang ik los van mijn fiets in de lucht. Vertraagd dringen de beelden mijn bewustzijn binnen. Het verbrede trottoir dat zich in de bocht van de Oudenoord voor de ingang van de Gamma bevindt. De bevroren sneeuw met grijze gaten, blootgelegd door de beginnende dooi. Menselijke gestalten die omzichtig voortbewegen.
In mijn val probeer ik mij zijdelings in de richting van de stoeprand, een meter verder naar de kant, toe te bewegen. Weg van de stadsbus die vlak achter mij rijdt.
Ik vind mezelf terug bovenop een van de fietstassen waarmee ik het achterwiel standaard bekleed. Gelukkig, de fiets is bij het onderuitgaan naar rechts gevallen. Samen liggen we in de smurrie, die sneeuw, strooizout en het verkeer op winterse wegen achterlaat. Dooiwater stroomt voor me langs in de goot. Sijpelt weg in een putje onder de stoep.
De chauffeur heeft mij niet gezien. De bus remt niet af. Ik trek mijn benen op, maak me klein, wacht op het wiel dat groot en grijs op mij af komt stormen. Hoog torent het boven mij uit. Spettert rond met smurrie als het rakelings langs het achterwiel van mijn fiets snelt. Op het moment dat het tot me doordringt dat ik nog leef, dat ik niet vermorzeld ben, besef ik dat er nog een wiel moet komen.

Ik weet niet hoe lang de afstand is tussen het voor- en achterwiel van een bus? Ik weet dat de tijd zich onmetelijk lang uitrekte. Mij daar een leven lang laat zitten in angst en vreze.

Ook het achterwiel verplettert mij niet. Het rijdt net als zijn voorganger rakelings langszij. En terwijl de bus uit zicht verdwijnt, krabbel ik met knikkende knieën overeind. Niemand helpt. Niemand heeft het gezien. De mensen bewegen voorzichtig, bang om te vallen, de ogen gericht op de weg onder hun voeten, vooruit!



vrijdag 29 mei 2015

Annie






'Annie' was de titel, die ik in mijn hoofd had voor de eerste uitdaging van de maand op ColumnX over mijn lagere school. Ik had haar graag weer eens ontmoet ook al was het slechts fictief op een reünie. Annie liep niet alleen samen met mij alle lagere schoolklassen door, maar ze was ook het vriendinnetje waar ik na school mee ging spelen. Ik meestal bij haar waar haar stiefmoeder, voorover gebogen achter de trapmachine kinderkleding naaide. Veel meer dan een bos zwart haar, dat eindigde in een dikke wrong in haar nek, herinner ik me niet van deze vrouw. Annie en ik zwierven samen door de polders, over de jaarlijkse kermis en - zo zie ik op oude foto's van weleer - bezochten we kennelijk ook twee jaar lang samen de dansschool van Evert Castelein in Leiden. Annie en ik zijn beiden in het zelfde jaar, in september met een verschil van vijf dagen geboren. Ik leerde haar kennen nadat mijn ouders in 1947 naar de andere kant van het dorp verhuisden. We waren zes jaar oud. Annie woonde een paar huizen verder op een kleine boerderij. Een verlegen meisje met stakerige witte benen. De schouders hoog opgetrokken. Lichte lieve ogen boven wangen met sproeten. Kort geknipt blond, bijna rossig haar dat strak naar achteren getrokken boven op haar hoofd in een kwik met strik was samengebonden.

Twee herinneringen zijn me altijd bij gebleven. De eerste dateert van een dag na de kermis. We liepen samen uit school naar huis, toen plots ons beider oog viel op een briefje van 2.50 gulden. Het lag tegen de de onderkant van een hek. We bukten tegelijkertijd en stonden even later tegenover elkaar met ieder een hoek van het biljet strakgetrokken tussen onze vingers.

Van wie was dit biljet? Wie had het, het eerste gezien? Wie was de nieuwe eigenaar? We kwamen er niet uit. Uiteindelijk heb ik mijn hoek eraf gescheurd en gezegd dat ze het mocht hebben. Dat het nu toch beschadigd was en niets meer waard.

Hoe ze zich afwendde. Met schokkende schouders zonder het geluid van huilen. Hoe haar handen de rest van het biljet in heel kleine snippertjes scheurden. Dat beeld heb ik nog steeds voor ogen.

Jaren later ontmoette ik haar nog één keer op de jaarlijkse kermis. Ze was heel jong getrouwd en heel vreselijk, een jong kind verloren. Het was een drukke weg, vlak voor haar huis opgerend en voor haar ogen onder een auto gekomen. Ik was vol mededogen en wilde met haar praten. Had ik immers ook niet heel vreselijk een jongere broer bij een auto-ongeluk verloren en mijn nichtje waar ik als kind mee speelde. Twaalf jaar waren we toen een dronken automobilist haar met zijn auto schepte.

Annie ik zie nog de blijdschap op haar gezicht bij de herkenning. De verandering. Het stille verdriet waarin ze zich terug trok op het moment dat ik de dood van haar kind benoemde. Met hoog opgetrokken schouders wendde ze zich van mij af. Ik heb haar daarna nooit meer gezien. Van een oudere zus hoorde ik later dat ze een nare jeugd achter de rug hadden. Dat de vrouw met het zwarte haar een boze stiefmoeder was geweest.

Annie, ik liep dagelijks met haar naar school. Speelde met haar. Ik zie haar zo weer voor me en besef tegelijkertijd dat ik haar amper kende.


                          

donderdag 26 maart 2015

Afscheid van broer Piet


Lieve Piet,

De laatste dagen was ik druk met het opzoeken van foto’s en oude dia’s, waarop beelden van jou te zien waren. Broer Frans maakte daar een beeldverhaal van met jouw leven in de hoofdrol.
Verschrikkelijk veel foto’s van verjaardagen, reünies en andere festiviteiten. Heel veel gezichten gleden op het scherm aan mijn oog voorbij, maar het vereiste flink wat speurwerk om dat van jou daar tussen te vinden.
Gaande weg realiseerde ik me dat jij het op de een of andere manier klaar wist te spelen om ergens te zijn, maar tegelijkertijd niet gezien te worden. Een beetje zoals de situatie hier:
Je bent er wel. Maar toch ook weer niet.
Ik moet echt heel goed mijn best doen om te vertellen: Wie was mijn oudste broer Piet? 

De oudste dus! Het eerstgeboren kind van Vader en Moeder en daarmee kreeg je al jong veel verantwoordelijkheid op je schouders, want na jou werden nog negen kinderen geboren waarvan jij altijd de wijste en de grootste moest zijn. Eigenlijk waren jij en mijn zus Lenie meer assistent ouders van Vader en Moeder in plaats van kinderen waar ze voor moesten zorgen.
De ambachtsschool kon er nog net af, maar daarna moest je mee helpen om geld binnen te brengen, om dat grote gezin overeind te houden.
Natuurlijk hebben we ook veel gelachen. Bijvoorbeeld toen we als gezin een geluidsband vol moesten praten voor onze broer André. Ver over zee. Moeder zenuwachtig bij de recorder. Knopje aan. Knopje uit. Iedereen stil en dan moest jij als oudste met je verhaaltje beginnen. Je eindigde met:
‘Dit was je broer Piet,’
En ja hoor Anton kon het niet laten:


‘Knaak als je hem er af schiet.’ Riep hij er vlug achteraan. Moeder liet het er niet bij zitten en alles moest weer opnieuw. Terugspoelen. Knopje uit. Knopje aan. Daar waren we dan een hele zondagmiddag druk mee.
Zo heb ik meer herinneringen b.v. aan je opvoedende kwaliteiten. Een knie onder mijn stuitje omdat ik ruzie maakte met Jan en Anton over het verlies van knikkers. Ach ja het hoorde er allemaal bij.

Hoe je op een zaterdagmiddag met een plunjezak op je schouder als soldaat het huis binnenstapte. Baret schuin op je hoofd. Indrukwekkend vond ik dat.
Je liefde voor dieren, voor honden, voor Polly. Jouw hond, die je af moest staan omdat het veel te druk was: tien kinderen en een hond.
Geen traan. Geen krimp. Gehoorzaam droeg je de hond over aan Opa en Oma.



Misschien ben ik dan nu toch bij jouw handelsmerk aangekomen.
Flink zijn! Geen emoties! Niemand je pijn, je verdriet laten zien. Altijd een grote jongen zijn!

Lieve Piet,
Ik heb de laatste jaren af en toe voor je mogen zorgen. Je zwak worden van dichtbij meegemaakt. Gezien hoe de kwetsbaarheid, die samen gaat met het eindigende leven, steeds meer bezit van je nam.
Af en toe hebben we samen, armen om elkaar, op de bank zitten huilen. Mocht ik even je tranen zien. Maar meer toch was je de stoere vent, die voor het bezoek zijn bed uit kwam. Met rechte rug op de bank.

Je wilde je gewoon niet laten kisten.
En nu lig je dan eindelijk hier. Tussen ons in.

Ik denk terug aan mijn laatste bezoek. Hoe ik je achter liet.

Alleen. Doorschijnend als het licht dat door het raam de kamer binnen viel.

Aan je woorden, die je bijna vragend tegen mij sprak:

‘Vergeet me maar niet!’









naschrift: dit zijn mijn afscheidswoorden aan mijn broer Piet. Uitgesproken tijdens de avondwake en begrafenisdienst. 

maandag 2 maart 2015

Ik worstel en ga onder






Zijn laatste dagen zijn geteld. De prostaatkanker heeft mijn oudste broer uiteindelijk toch te grazen genomen. Een chemokuur heeft niet meer mogen baten. Behalve dan dat het zijn laatste levensjaar flink heeft verziekt. De radiumkuur die de pijn in zijn botten moet verzachten, is stop gezet. Zijn bloedwaarden liggen helemaal overhoop en de laatste bloedtransfusie heeft geen merkbaar effect. En dan zo helemaal op het einde wordt die verdomde prostaat toch nog weg geschraapt. Een volle blaas en niet kunnen plassen. Een katheter. Bloedingen. Heen en weer vliegen tussen huis en ziekenhuis heeft tot dat besluit geleid. Hij heeft het overleeft, mijn broer. Maar voor hoe lang?
'Hier hoeft u niet meer terug te komen,' hebben ze tegen hem gezegd.
'En wat nu?' Antwoordde mijn broer.
De huisarts neemt de zorg over. Die zal op de hoogte worden gebracht. Met een buikkatheter is hij thuis gekomen.
Geen hoop meer! Mijn broer kan het niet geloven. Hij wil niet dood. Hij wil leven!
Wie kan zijn eigen dood begrijpen? Mijn broer zeker niet. Wij verdenken hem er toch al van dat hij op tweejarige leeftijd in zijn nee fase is blijven hangen. Alles wat niet in het straatje past wordt weggeveegd.

Tien dagen en nachten ben ik bij hem geweest. Zijn dochter die de klus vooral moet klaren, hebben we (met dikke kringen onder haar ogen) samen met manlief en vier puberkinderen eerst nog even op wintersport gestuurd.
Met behulp van de jongste dochter heb ik voor hem gezorgd. Geprobeerd er wat eten in te krijgen. Insuline spuiten. Bloedsuikerprikken. Medicijnen laten slikken. Urinezakken verwisselen.
Op de gevoelige plaat heb ik het allemaal vastgelegd; wankelend en schuifelend naar het toilet. Hijgend en steunend met iemand achter hem de trap op naar boven voor een douchebeurt. Nakend en vervallen op een douchestoel onder de waterstraal. Bibberend op de rand van het bed. Wachtend op insmeren met de anti-doorlig crème. Op schone kleren. Zijn natte haartjes recht overeind.
En later weer beneden zijn portret, liggend in bed alsof hij al is overleden. Zijn ogen gesloten. De mond half open met een valse grijns van het kunstgebit.

Komt er bezoek dan wil hij uit bed. Branieachtig loopt hij van het bed naar de bank. Nee magere Hein krijgt hem niet te pakken. Mij vraagt hij wat ik daar eigenlijk bij hem in huis komt doen? Hij heeft mijn hulp niet nodig: 'Ga maar naar je zus. Als ik moe ben ga ik zelf wel naar bed.' En het eten moet ik zelf maar nuttigen: niet te vreten! Stoer brengt hij de vuile kopjes naar de keuken en zet het hele huis in donker als ik 's avonds laat mijn hond uitlaat.
's Nachts zoekt hij verward de WC. Denkt - met een urinezak in zijn handen - dat hij moet plassen. Moet poepen en krijgt de boel niet meer schoon.

Mijn broer! Vanmorgen heb ik hem in bed gewassen. Hij is zo moe. Alsof hij 200 jaar oud is. 'Hoe ken dat nou?'
Ik weet dat hij het antwoord uit mijn mond niet wil horen. Omhels hem. Aai hem over zijn hoofd, waar de chemo zijn haar weer heeft laten groeien.

Zijn dochter is uitgerust en ontspannen thuisgekomen. Ook ik ben naar mijn huis teruggekeerd. 'Bedank voor je bezoek,' heeft hij bij het afscheid tegen me gezegd.
Ik heb niets terug gezegd. Mijn gedachten voor me gehouden. En nu ik dit allemaal opschrijf, kan ik eindelijk huilen. 




Naschrift
Mijn broer is in de vroege morgen van 19 maart overleden en op 25 maart ter aarde besteld.