maandag 2 september 2013

Belichtingstijd: als zand in een hand


Blij, speels, zorgeloos dollen. Je door geen tegenslag 
te neer laten drukken, dit kinderlijke vermogen ontglipte ons als fijn zand dat tussen je vingers door glijdt. Achteraf gezien vormt de zomer van 1975 het hoogtepunt van mijn vriendschap met Julia. Op de foto’s is al te zien hoe de dan nog ondiepe lijnen ons gezicht verscherpen. De jaren daarna zullen steeds meer gekleurd worden door eindeloze discussies, die we voerden over onze ongelukkig gekozen relaties en onvervulde liefdes.

Het begin van de verwijdering tussen Julia en mij zoek ik in de lente van dat zelfde jaar. Ontevreden met zichzelf klopte Julia aan bij een centrum voor psychoanalyse. In de gesprekken met haar psychotherapeut wordt Julia zich bewust van haar angst om haar ware emoties te durven voelen. In een brief aan mij vraagt ze zich af, of ze ook in mijn aanwezigheid bang is voor haar echte gevoelens. Of het misschien zo is, dat ze zich niet over durft te geven aan het gevoel van liefde dat ik in haar opwek. Niet lichamelijk, maar gewoon houden van. Nu ik jaren later haar brieven weer herlees, dringt de betekenis pas goed tot me door: Julia hield van mij.

Hoe knullig, onhandig en onervaren laveerde ik mijn gevoelens met grote bochten om haar heen. Zweeg ik over de blijdschap die vanuit mijn tenen voorzichtig omhoog kroop en bezit van mij nam als ze in mijn nabijheid was of me alleen maar belde. Ik kon me eenvoudigweg niet voorstellen dat zo’n mooi schepsel, wat in mijn ogen alles bezat wat mij niet was geschonken, zich ook maar iets aan mij gelegen zou laten liggen.

In flarden van herinnering tilt mijn moeder me uit bed. Gehuld in een wolk van pieslucht draagt ze mij op haar arm de huiskamer binnen. Zo direct spelt ze de natte luier los. De ramen zijn zwart van het donker buiten. De kamer wordt spaarzaam verlicht door de lamp boven de tafel. Zo klein als ik ben wordt mijn blik getroffen door een puzzel in een doos. Het deksel ligt er naast. Ik zie de felgekleurde stukjes hout in de vorm van vierkanten, driehoeken en ruiten. Strak geordend liggen ze in de doos op tafel tussen de andere cadeautjes. Het is vroeg in de morgen van zes december, de dag dat Sint Nicolaas jarig is. Niet eerder heb ik zo iets moois gezien.

De indruk die de mathematische puzzel op mij maakte ben ik nooit vergeten, evenals het besef dat dit cadeau niet voor mij, maar voor een ouder broertje was bestemd. Mijn zoon heb ik voor zijn tweede verjaardag een soortgelijke puzzel gegeven. Hij heeft er niet veel meegespeeld.

‘Ze huilt alweer,’ roept een van mijn broertjes naar mijn moeder. Hij rent met een potlood in zijn hand naar de kalender en zet een streepje achter een rij andere streepjes:‘vandaag al zeven keer!’
Jaren later heb ik aan mijn moeder gevraagd, hoe het kwam dat ik als kind toch zo veel huilde:‘was ik misschien niet helemaal gelukkig?’
‘Ach,’antwoordde ze, ‘als je zoveel kinderen hebt, zit er altijd wel een huiler bij.

De blaadjes van het schriftje zijn niet groter dan een half A4. Een rugspiraal houdt alles bij elkaar. Ik wil net als Anne Frank al mijn geheimen aan een dagboek toevertrouwen. Niemand weet het. Zelfs mijn moeder niet. Ik wacht nog één dag, wil de zoete spanningsvolle belofte van het blanco schrift niet loslaten. Voorzichtig zet ik daarna de eerste woorden op het lege blad. In donkerblauwe inkt en door iedereen te lezen verschijnen mijn diepste gedachten op het witte papier.
Geschrokken zoek ik naar een plaats in huis waar geen broer of zus het kan vinden. Achtervolgd door hun hoon, hun dodelijke lach vlucht ik naar zolder, waar achter een gordijn mijn moeder de kerststal heeft opgeborgen en stop het schrift tussen de in kranten gewikkelde beelden. Het ligt er een halve dag als ik op zoek ga naar een nieuwe plek. Beelden, ook al zijn ze heilig, beschermen mijn gevoelens niet. Nergens vind ik een veilige plek. Ik heb geen eigen kamer, geen eigen bed. In ons huis is je kont niet eens van jezelf, zegt mijn moeder steevast als ik soms ruzie maak met mijn broertjes en beweer dat een stoel van mij is, omdat ik hem het eerste heb gepakt.
Mijn dagboek wordt maar drie dagen oud. De beschreven velletjes verdwijnen in heel kleine snippertjes tussen het huisvuil achter in een sloot.

Hoe had ik Julia duidelijk kunnen maken dat ik ook van haar hield? Hoe had ik haar kunnen helpen? Ik denk daar af en toe aan terug: dat ik niets gedaan heb. Dat ik niet dwars door dat pantser van haar ben heen gebroken. Mijn armen om haar heen heb geslagen en haar getroost. 
Dat ik alleen maar naar haar luisterde zonder de betekenis van haar woorden tot me door te laten dringen.



6 opmerkingen: