woensdag 22 augustus 2012

Een Winterse Liefde (slot)



 Wat had hem opgewonden? Hoe zou ze eruit gezien hebben? Schijnbaar achteloos had ik wel eens een Nieuwe Revue uit het rek bij een kiosk gepakt en hem van achteren naar voren door ge­bla­derd. Meiden keken me met grote vochtige ogen aan. 

Al­les was fel aan ze: de kleur van het haar en de lippen van hun weinig geopende mond. Hitsig staken sommigen het puntje van hun tong tussen hagel­witte tanden door naar buiten. Aan het eind, hangend aan een rag­fijn draad­je, glinsterde een drup­peltje spuug. Uitda­gend stootten ze hun welgevormde bor­sten naar voren. Met langgerekte vingers wezen ze de weg naar het gehei­me plekje tussen hun benen.
Zou hij - al was het maar een ogenblik - aan het kind hebben gedacht? Had Simon misschien gelijk toen hij schreef: 'hoe stel je de reactie voor van een kind dat op zekere dag te horen krijgt, dat zijn vader een buisje anoniem sperma is geweest! Wat voor wereldbeeld, wat voor mensbeeld krijgt zo'n kind, om nog maar te zwijgen van het Godsbeeld?' Het was de laatste brief die ik van hem ontving.

‘De voorafgaande dagen hebben donoren geen seks. Ze drinken ook geen alcohol. Na afloop leveren ze het potje bij de balie in. De complete staf is aanwezig om het aangeleverde sperma te verwerken. Met behulp van stikstof worden de limonaderietjes ingevroren. Diezelfde avond nodigen we ook een paar vrouwen uit voor inseminatie met vers sperma.’ 




Ik werd om half negen verwacht. Vers sperma gaf nog altijd betere resulta­ten. Ik moest wel precies op tijd komen, want het was niet de bedoeling dat ik de donoren zou ontmoeten. Te belastend voor beide partijen. Te belastend, voor een donor, was ook de kennis of er wel of geen kind uit zijn sperma geboren zou worden: donoren leverden alleen zaad. De dokter drukte het spuitje leeg en klemde het slangetje dicht. Het mengsel drong koud naar binnen. Het kapje moest ervoor zorgen dat de spermacellen direct het slijm van de baarmoeder­mond inzwommen. Daar konden ze een paar dagen blijven leven.  

Ik stond op uit de stoel. Trok mijn slip en spij­ker­broek aan en wierp een blik in de microscoop.  De toverachtige wereld die in mijn vagina woonde


                                                                         
herinnerde mij aan het oude huis in mijn jeugd. Waar ik - net wakker - de ijsbloemen bewonderde die een strenge nachtvorst op het raam had achtergelaten. Waar mijn vinger voorzichtig tastte over de regelmatige patronen van ijskristallen: dat schoonheid zo ruw, zo koud kon zijn.

Een half uur later zat ik lui onderuitgezakt met een tijdschrift in de trein. Zo had ik het minste last van het slange­tje dat tussen mijn dijen lag. Acht uur liet ik het daar zitten. Daarna mocht ik het verwij­de­ren, schoonmaken en klaar­leggen voor de volgen­de insemina­tie.

Het ritmisch denderen van de wielen maakte me slape­rig. Ik sloot mijn ogen. Langgerekt als een reiger ontsteeg de trein de rails. Nam een steeds hogere vlucht, de onein­dige ruimte tege­moet. En in het centrum van die leegte ont­snapte mij een klein gebed: 'oh God,' bad ik, 'laat de warmte van mijn schoot sterker zijn dan de kou van het bevroren zaad.’

Negen maanden later werd Aram geboren.




                                                       

maandag 20 augustus 2012

Een Winterse liefde (1)




De STIMEZO-kliniek lag een paar minuten lopen van het treinstation. Het leek een gewoon huis in een betere buurt. Onderaan de stenen trap bleef ik even staan. Twee deuren op één portiek. Een bescheiden naambordje wees me waar ik moest zijn.

De kleine kamer - ooit misschien het domein van een kind - was niet verwarmd. Ik nam plaats in de gynaecologische stoel en tilde mijn benen in de beugels. Op het tafeltje naast mij, lagen in een niervormig bekken een stel pietepeuterige limonaderietjes te ontdooien. Verwonderd nam ik het beeld in me op: moesten een paar van die doorzichtige tandenstokers mij een kind geven? Een kind, waar van mijn moeder altijd zei, dat je het eerder had dan het juiste lot uit een loterij.
De dokter die de inseminatie zou verrichtten kwam de kamer binnen. ‘Herman,’ stelde hij zich voor.‘Wij werken voornamelijk met bevroren sperma,’ zei hij, terwijl hij het stalen speculum bij mij naar binnen schoof. Een koude rilling trok door me heen en mijn blik zette zich vast op de kruin van zijn naar voren gebogen hoofd.
'Een voordeel hiervan is dat we continu sperma in voorraad hebben. We kunnen dus meer vrouwen tegelijkertijd behandelen en we kunnen op meerdere dagen om de eisprong heen insemineren.'
'Maar zo kan één man een heleboel nakomelingen krijgen, dat verhoogt toch de kans op inteelt?’
Herman nam met een lang wattenstokje wat slijm weg bij mijn baar­moeder­mond en smeerde het op een glasplaat­je: 'ik doe eerst even een varentest,'
Herman liep naar een tafel in de hoek van de kamer en terwijl hij door een micro­scoop naar de structuur van het slijm tuurde, antwoordde hij: 'het beleid is hier zo dat, als een donor tien kinderen heeft verwekt, hij uit het bestand wordt verwij­derd. De ontmoe­tings­kans tussen de kinderen is dan zo klein dat we dit risico toe­laatbaar achten.'


 

Veel later pas, realiseerde ik me, dat binnen die redenering geen rekening was gehouden met de mogelijkheid dat alleenstaande moeders en lesbische echtparen elkaar wilden ontmoeten om ervaringen uit te wisselen. Er was helemaal geen kennis voor handen over de psychosociale ontwikkeling van KID-kinderen. KID was tot dan voorbehouden aan echtparen waarvan de man onvruchtbaar was gebleken en hen werd door de behandelende artsen sterk aangeraden om de biologische achtergrond voor het kind en de omgeving te verzwijgen. BOM-vrouwen en lesbiennes hadden geen belang bij geheimhouding. Zij doorbraken dit taboe waardoor KID-kinderen meer kansen kregen om elkaar te leren kennen, om wederzijds verliefd te worden en zelfs om met hun halfzus of halfbroer te trouwen.

Nu nam ik zijn verhaal voor waar aan en ik vroeg of er al varens waren?
‘Ja, maar de structuur is nog niet optimaal. Ik denk dat de eisprong nog even op zich laat wachten. Je mag het straks zien.' Herman liet het preparaat voor wat het was en zoog de in­houd van twee rietjes op in een spuitje. Ieder rietje bevatte een kwart centiliter van het mengsel: spermacellen bewaard in een vloeistof, die ze beschermt tegen het invriespro­ces.
Herman zag mijn twijfelende blik: ‘het lijkt weinig maar het bevat genoeg levendige cellen’, verzekerde hij. Hij plaatste het halfronde kapje met slangetje op mijn baar­moe­dermond en zoog een beetje lucht weg. Zo bleef het stevig zitten. Herman vertelde verder over de donoravond die de komende woensdag gehouden zou worden.
Donoren leverden bij aankomst niet direct hun sperma. Ze zaten eerst wat bij el­kaar en praatten en dronken wat. Na verloop van tijd vertrok de een na de ander naar een cabine waar tijdschriften lagen met erotische afbeeldingen en er stond een potje...

Naar deel 2

woensdag 8 augustus 2012

Brief aan een ongeboren kind




Ik weet dat je er bent. Ik ben niet meer alleen. Je bent niet groter dan een speldenknop, een mini framboos, maar je hebt het stuur uit mijn handen genomen en vaart nu met mijn lichaam een eigen koers. Mijn borsten barsten uit hun sponning. Mijn vlees voelt loom. Mijn stappen zwaar als klei. Slapen wil ik, lang slapen; wegdromen als een plas water die in het moeras verdampt tot een heiig laagje lucht.

Vanmorgen ben ik op bezoek geweest bij een vrouwenarts. De test was positief. Hij heeft een echo gemaakt. Ik zag je op het scherm. Je lijkt op een garnaal waar armpjes en beentjes aangroeien. Je zwaaide naar me; schokkerig en traag. Op het zwart-wit fotootje in mijn hand ben je niet meer dan een lichtpuntje; een klein sterretje ergens in het heelal. Vreemd dat iemand tegelijkertijd zover weg en toch zo dichtbij kan zijn. De arts vroeg aan mij of je gewenst bent? Ik heb hem niet geantwoord.

Ik woon in een tweekamer appartement. We zullen de slaapkamer delen. In mijn linnenkast maak ik een plank voor jou leeg. Daar leg ik je kleertjes in rechte stapeltjes; rompertjes, T-shirts, jumpsuits. Vanmorgen op weg naar de supermarkt, passeerde ik een babyzaak. Ik was er niet eerder binnen geweest. Nu kon ik het niet laten. Aan lange rekken met hangertjes hingen vestjes en trendy jurkjes Op een tafel lagen spijkerbroekjes. Ik heb de een na de ander in mijn handen genomen, bekeken en de stof betast. Ik weet niet of je een jongen of een meisje bent. Ik heb niets gekocht, ook geen sokjes.

Word je een jongen? Mijn kleine bewonderaar, die zijn armen om mijn hals slaat, me afschermt van andere mensen en trots zegt: 'Mijn Mama!' Ik zal je knuffelen en troosten als je voor de zoveelste keer met stuk gevallen knieën thuiskomt. Zonder morren alle kleren wassen, vuil van het buiten spelen of die je meebrengt van het voetbalveld. Het voor je opnemen als ook maar één juffrouw of meester durft te twijfelen aan jouw talent.

Misschien ben je een meisje? Mijn dochter, die - hoe klein ze ook is - alles zelf wilt doen: jas dichtknopen, veters vastmaken, broek ophalen. Ik zal geduldig toekijken, niet ingrijpen, me niet schuldig voelen als je me een ontaarde moeder vindt. Je mag mijn lipstick, mijn mascara, mijn T-shirts, mijn schoenen met hakken en de Pil van me lenen. Ik zal je alle ruimte geven die je nodig hebt om een vrouw van formaat te worden. En als je huilen moet zal ik je zonder woorden vasthouden in mijn armen.

Vraag me niet naar je vader. Het stelde niet veel voor; een kortstondige liefde in eenzaamheid gesmoord. Een illusie, meer was het niet. Hij weet niet dat je er bent. Ik heb het niet gezegd. Jij bent mijn verantwoordelijkheid. Ik zal voor je zorgen. Ik houd van mijn werk, heb een leuke baan. We lossen het wel op. Weet je, er zijn kinderdagverblijven en oppasouders. Mijn eigen ouders heb ik nog niets verteld.

Vannacht heb ik gedroomd. Ik liep met jou in mijn armen op een grote markt. Uit de menigte om me heen drong een oude vrouw naar voren. Met een stem, die geen tegenspraak duldde, vroeg ze me om jou te laten zien. Ik gunde haar voorzichtig een blik. Ze staarde naar jou. 'Het is een mongooltje,' zei ze. 'Een mongooltje, hoor je!' riep ze vervolgens heel hard over het plein. In de stilte die volgde, keerden de aanwezige mensen zich naar ons toe. Ze wezen, lachten, sloegen zich op de dijen en riepen: 'Ze heeft een mongooltje.' Ik probeerde met mijn hand je te beschermen tegen het oorverdovende lawaai dat in golven over ons heen rolde. Ik trilde op mijn benen, transpireerde over heel mijn lijf. Toen werd ik wakker.

Ik heb een afspraak gemaakt met de vrouwenarts. Ik wil een gesprek over jou. Misschien had je het niet moeten doen: bij mij gaan groeien. Het zal heel moeilijk worden. Het leven is niet eerlijk. Er bestaat geen rechtvaardigheid. Mensen lijden honger. Voeren oorlogen. Vechten elkaar dood. Zelfs kinderen doen er aan mee. Huil niet! Ik ga alleen maar praten. We hebben nog tijd.

Vandaag heb ik het gesprek gehad. Er is een datum vastgesteld. Sorry! Het ligt niet aan jou. Met jou is alles in orde. Je danst en springt, draait je vliegensvlug om en om. Het kan niet. De waarheid is; mijn liefde is niet groot genoeg voor jou.