woensdag 24 augustus 2011

Een plekje in de hemel



Zoals met veel tegenslagen in het leven, is de oorzaak van de wateroverlast in mijn tuinhuis geen kwestie van of of, maar een van en en. Geen moment is het in mijn hoofd opgekomen dat de brede gapende kier onder aan een ruit, een oorzaak kon zijn van binnenvallend regenwater. Integendeel ik had totaal geen haast met het herstellen van het weggerotte kozijn zag de gleuf vooral als een povere maar natuurlijke manier van luchtverversing.

Met een overschot van een door zijn poten gezakte partytent heb ik het raam afgedekt, waarna de wateroverlast met liters afnam.
De laatste restjes op de vloer kwamen echt via de kieren en scheurtjes in de stenen rand, zoals Jaap van de bouwcommissie mij verzekerd had. Ik ben dus in de weer gegaan met cementmortel, dit gemixt met een of ander melkachtige vloeistof - waardoor het wateronvriendelijk wordt - tot een klontvrije en smeerbare emulsie.
Half zittend, half gelegen op de grond, gewapend met twee troffels heb ik het spul op de stenenopbouwrand gesmeerd en waande me terug in de tijd waarin mensen hun eigen lemen hut bouwden. Daar lijkt mijn metselwerk ook op. Vooral omdat ik op het laatst, moegeworden, het gewoon met mijn handen erop geboetseerd heb.

Mijn tuinhuis! Bijna een jaar ben ik nu bezig om dit kleine optrekje, dat plekje voor mezelf, zowat met blote handen op te bouwen.
Ik heb een sterke wil: 'Wat die meid in haar kop heeft, heeft ze niet in haar kont zitten,' verzuchtte mijn moeder soms. Dat van die kop kan ik wel begrijpen, maar wat mijn kont daar mee van doen heeft?
Wat zit er in mijn kop dat niet wil opgeven? Niet zegt: 'nu is het wel genoeg stom huis met je rotte planken en lekkende vloer, val maar in elkaar, zoek maar een andere bewoner, ik ben klaar met jou!'
Wat heb jij toch met huizen vroeg ooit een therapeut aan mij?

Van kind af aan speelde  ik met vriendinnetjes HUISJE. We stapelden veilingkisten op elkaar. Een oud kleed of deken op de grond met in het midden een omgekeerde kist. Een jampot gevuld met water en veldbloemen erop en voilà, we hadden een eigen huis. Een ruimte dat mijn broers en buurjongens alleen na toestemming mochten betreden.
Eenmaal jong volwassen leerde ik de vrijheid van kamperen kennen. Zo wonderlijk als ik dat vond! Eerst was er alleen nog gras en twintig minuten later stond daar een katoenen dubbeldakshuisje met alles wat ik nodig had om te kunnen leven. Mijn plek, mijn levensruimte beschermd door een sterke lange rits. Lag lekker warm in mijn slaapzak en luisterde naar de wind in de bomen, hoorde de roep van een nachtvogel en werd wakker van het tikken van de regen op het doek. Was gelukkig in alleen zijn met eigen gedachten en dromen.

Een eigen huis, een eigen plek waar ik me af kan schermen voor andere mensen is van levensbelang. Opgegroeid in een gezin met tien kinderen waar iedereen over elkaars grenzen heen denderde. Wonen in een huis dat te weinig privacy bood. Alleen een paar uur in bed voor mijn oudere zus naast me kroop. Waar je geen eigen plek had en huilde omdat de stoel waar je even van was weggelopen alweer door een ander was bezet. En moeder je leerde dat op deze aarde niets van je zelf is. Zelfs je kont niet! Dat later, als we goed ons best hadden gedaan, we een plaatsje in de hemel zouden krijgen.

Mijn tuinhuis is een noodzaak. Het is een plek waar ik ongestoord mijn eigen gedachten kan denken. Een stukje privacy wat ik nodig heb om bij mezelf thuis te komen. Gelukkig heb ik een sterke wil. Ik ben echt een doorzetter en repareer nu met veel meten en passen het weggerotte raamkozijn. En dat plaatsje in de hemel is, als ik er kom, vast al door een ander bezet.

Wordt vervolgd. Lees verder op: Het monster met negen koppen.