woensdag 7 oktober 2009

Wateren- slot



We wonen weer in onze eigen huizen, terug in de intimiteit van het moderne Westerse gezin. Zondagavond, na het verorberen van wat was overgebleven van de barbecue, zwaaiden de meesten af. Kinderen moesten de andere dag weer naar school en het werk wachtte. De achterblijvers ruimden op, verzamelden vergeten spullen en dronken een laatste glas bij het smeulende vuur.

We hebben, om het naar het boek van John Cleese en Robin Skynner te zeggen, onze familie weer voor twee jaar overleefd. Een weekend lang tezamen in de traditie van onze ouders, werden we weer de kinderen die we ooit waren. Tijdens mijn studie psychologie aan de Universiteit van Utrecht merkte de docent Wim Zwanikken in zijn college eens op: 'maak niet uit wat je in je leven allemaal geleerd en gedaan hebt, terug in de ouderlijke setting ben je gewoon weer de jongen die tot zeven jaar in zijn nest piste.'
Terug naar de roots met al onze kinderen en kleinkinderen, ze kennis laten maken met de vanzelfsprekende vertrouwdheid van het leven in een grote familie. Ze de ervaring meegeven dat ze ergens bij horen zonder dat ze er iets voor moeten doen. Geboren zijn is genoeg.
Een kop vol roestbruine krullen, rent de eerste dag een kind op me af. Het is de driejarige kleinzoon van mijn broer in Brazilië. Twee jaar geleden kon hij nog niet lopen en was nog helemaal kaal. Zijn hoofd achterover in zijn nek, kijkt hij me met grote donkere ogen aan: 'Ik ben Mees. Wie ben jij?'
'Wie denk je dat ik ben?'
Een korte observerende blik: 'Een Oma!' En weg is hij weer, op zoek naar nieuwe gasten. 'Ik ben Mees! Ik ben Mees!' Hoor ik hem achter me roepen.



In 2000 bewonderde ik in Parijs een bewegend kunstwerk van Jean Tinguely toegelicht met de woorden: ´Het is niet de tijd, maar de mensen die voorbijgaan.´ Ik moet daar vaak aan denken als ik kinderen in sprongen ouder zie worden. Zo loop je nog achter een kinderwagen, vanwaaruit ze je met tandeloze mond toelachen. Zo zitten ze in de achterbak van de truck waarmee je met zijn allen naar een viswedstrijd rijdt en lachen ze je uit.


Daar doen we het voor. Dat straks, als de monden van de tweede generatie stil zijn gevallen, deze kinderen verhalen vertellen aan hun kinderen, aan hun neefjes en nichtjes. Dat ze slap liggen van het lachen bij de herinnering alleen. Dat ze foto´s opzoeken of de filmpjes laten zien van hun ouders, ooms, tantes en grootouders en wijzen: ´Kijk, dat is mijn Opa en dat ben ik boven op zijn rug.'

vrijdag 2 oktober 2009

Wateren-3



Heel Nederland heeft de afgelopen dagen redelijk tot mooi weer, behalve Noord Nederland. 's Morgens bij het opstarten van de computers kijken groot en klein teleurgesteld naar de brede band regen die precies boven Wateren drijft. Tja, wie organiseert er nu ook een familie weekend in Wateren? Wij dus.
Vandaag, de derde dag, hebben we een viswedstrijd op het programma staan. In een extra attentie hebben we iedereen die over een visakte beschikt gevraagd om deze mee te nemen en ook om vooral het visgerei niet te vergeten. Gelukkig trekt de lucht met het middaguur open en een flink groep vertrekt naar een grote visvijver in de buurt van Diever. Het vissen zit in ons het bloed. Bijna jaloers kijk ik naar de geavanceerde uitrusting waarmee de tweede en derde generatie een plaatsje bij het water zoekt.
Mijn kinderhanden boetseren een plukje deeg om het vishaakje heen. Vissen zijn slim, een kleine glinstering van het haakje en ze zwemmen met een lange neus om mijn simmetje heen. Het is een echte weerhaak, geen speldenknop waar de vissen zo weer van af glijden. Gelukkig dat moeder wat geld wilde missen voor een haakje en een paar loodjes. De hengel heb ik zelf gemaakt. Van een tuinder uit de buurt kreeg ik een bonenstaak. De rest bestaat uit zwart garen en een kurk doorboord met een kaalgeknipte kippenveer.
Ik zit met afgezakte kniekousen op de schoeiing aan de kant. Mijn schoenen bungelen vlak boven het water van de vaart die voor ons huis langs stroomt. De stok is zwaar en met moeite weet ik mijn dobber een paar meter ver de vaart in te werpen. Daar waar ik verwacht dat de vissen zullen bijten. In de sloot zwemmen voorns, baarzen, snoeken, zeelt en er zit ook paling. Wij - mijn broers en ik – vangen meestal voorntjes of baarzen, die we daarna zelf schoonmaken en bakken op het fornuis dat vader achter het huis heeft gemetseld. In huis wil moeder het niet hebben, ze houdt niet van vis.


Op de foto boven vist vader in diezelfde vaart en er zwommen niet alleen vissen. In de zomer namen ook wij, de kinderen, er een duik om ons wat op te frissen. Alleen die vaart was ook de plek waar iedere zaterdag een oude wasketel, nog goed om huisvuil in te verzamelen, werd leeg gekieperd. Met als gevolg dat regelmatig een van ons, hevig bloedend uit een enorme jaap in een voet naar huis toe hinkelde om zich te laten verbinden. Dit alles is van voor gemeentelijke verordeningen, reinigingsheffing en vuilniswagens.


Wat rest zijn slechts verhalen. Hoe we elkaar treiterden door onze dobber in de buurt te manoeuvreren van iemand waarbij de vissen kennelijk wel wilden bijten. Hoe mijn broer, de driftige pater, de zondagsrust in ons gezin ernstig verstoorde door mijn zus letterlijk aan de haak te slaan. Hoe vader op zijn vrije dag weer met een kind achter op zijn bagagedrager, naar de dokter in het naburige dorp fietste om het kreng uit haar kuit te laten snijden.


Vandaag blijft alles rustig. De vissers turen naar hun dobbertjes. Anderen liggen lui in het gras en ik kijk nog even in het bakje met bewegende maden.


Wordt vervolgd. Lees verder op: Wateren (slot)